De vlamboog ontstaat door de elektrode aan te strijken (zie boogtrekken).
Nu moet de vlamboog in stand blijven.
Als de vlamboog niet goed in stand blijft krijg je een ruwe las. De las wordt niet mooi. De las wordt niet vlak.
Hoe houdt je de vlamboog in stand?
Dat doe je door steeds de goede afstand te kiezen tussen de elektrode en het werkstuk.
De afstand tussen de elektrode en het werkstuk heet booglengte.
De booglengte is dus de lengte van de vlamboog.
- Elektrode
- Booglengte
- Moedermateriaal (werkstuk)
Hoe weet je wat de goede booglengte is?
De booglengte moet zo groot zijn dat de bekleding van de elektrode het smeltbad net niet raakt.
Er is niet één vaste booglengte. Elke soort elektrode heeft een andere booglengte nodig. Voor een rutielelektrode van 3,2 mm. is dat ongeveer 2 tot 3 mm. De goede booglengte leer je door veel te proberen. De goede booglengte ontdek je in de praktijk. In het begin maak je fouten. Dat is niet erg. Je leert de juiste booglengte door veel doen. Als je twijfelt of je het goed doet vraag je of je docent je een stukje voor doet.